Het pijnsysteem van chronische pijnpatiënten

Ik heb weer een klusweekend achter de rug. De praktijk krijgt een facelift en we naderen de voltooiing ervan. En het is me wéér gelukt: ik heb me niet met een hamer op mijn duim geslagen. Als we het hebben over “verschillende soorten pijn”, dan is dit een veelgebruikt voorbeeld. Een ander beroemd voorbeeld is die van Descartes (1644), van wie de tekening van het jongetje die zijn voet verbrandt in menig publicatie en leerboek staat.

Beide gevallen zijn voorbeelden van pijn door weefselschade. Hier bestaat geen enkele twijfel over de oorzaak van de pijn. En ook niet over waar de schade zit. En behalve een stevige vloek is er weinig sprake van emotie. De tijdsduur van de pijn wordt bepaald door de duur van de prikkel, in bovengenoemde voorbeelden de “hamerslag” en de “tijd dat de voet in contact was met het vuur”. En ook de soort pijn is vrij goed aan te geven: “stekend”, “brandend”, “snijdend”, “schrijnend”, enz. Wat we hier hebben beschreven is de gemakkelijkste, meest duidelijke vorm van pijn.

Voorstelling van een pijnbaan (Descartes, 1644)

Een pijnsignaal wordt doorgegeven door zenuwen. Maar wat nu als de zenuw zélf beschadigd is? Dan wordt het al lastiger, want de pijn kan bóven de beschadigde plaats worden gevoeld, er ónder maar ook in het verloop van de hele zenuw. Een zenuw die wordt ingeklemd door een hernia in de lage rug kan pijnklachten van de enkel geven. De uitstralende pijn van borst naar arm, en/of hals, en/of kaak is een voorbeeld van pijn, afkomstig van schade aan een orgaan. In dit geval dus het hart. In al deze gevallen is de plaats van de pijn niet de plaats waar de weefselschade zit.

Als je vraagt aan iemand of bij hoofdpijn er ook sprake is van weefselschade, dan is het antwoord vrijwel altijd “nee!”. Of je moet je een bult op je hoofd hebben gevallen. We willen dolgraag dat de pijn die we voelen een duidelijke oorzaak heeft: Het terugtrekken van de voet uit het kampvuur voorkomt verdere weefselschade. Het herstellen van de kransslagader stopt sterfte van hartcellen. Helaas is er bij de meestvoorkomende pijnbeelden hoofdpijn en rugpijn in 90 procent van de gevallen geen sprake van weefselschade en een aanwijsbare oorzaak ervan. En dan wordt een adequate behandeling een stuk lastiger. Het krijgt bovendien een emotionele component. Het onduidelijke, onverklaarbare qua oorzaak en plaats van de pijn maakt erg onzeker.

De foto boven aan in deze blog is van een mevrouw met die al 37 jaar lijdt aan aangezichtspijn. Ze bleek in de loop van de jaren maar liefst 26 kunstgebitten en 15 brillen te hebben verzameld, de opbrengst van jarenlang ontelbare bezoeken aan artsen en opticiens. Telkens zag zij weer een gebit of bril als oorzaak van haar pijnaanvallen. Een zoektocht naar weefselschade is hier natuurlijk totaal zinloos, maar wel is het belangrijk proberen na te gaan waarom deze pijn bestaat. Mevrouw leidde een rustig bestaan met haar echtgenoot en haar huisdier. Veel contact met anderen hadden ze niet en daar was ook niet zo’n behoefte aan. Haar man overleed echter, 37 jaar geleden, en kort daarna ook haar huisdier. In die tijd ontstonden ook haar pijnklachten. De buurvrouw hoorde ervan en kwam regelmatig op bezoek. Haar huisarts verwees haar eerst naar de opticien maar nadat een positief resultaat uitbleef werd haar eerste kunstgebit aangemeten. Wat volgt waren vele bezoekjes aan allerlei specialisten. De pijn zorgde voor een enorme uitbreiding van haar contacten. Mogelijk was er, onbewust, gekozen voor pijn boven eenzaamheid. Het pijnsysteem van deze mevrouw had besloten dat dit de beste optie was.

Helaas worden nog veel te vaak termen als “ziektewinst”, “psychische pijn”, “simuleren” en “een lage pijngrens” gebruikt. Vooral als er geen duidelijke oorzaak voor pijnklachten wordt gevonden komen zorgverleners nog te snel met deze bewoordingen. Bovenstaande patiënte is er in wezen bij gebaat dat ze pijnklachten heeft. Haar ziektebeeld levert haar immers meer “kennissen” op. Toch heeft zij er niet bewust voor gekozen om deze pijn te hebben. En de pijn die zij ervaart hééft ze ook. Een zeer klein gedeelte van alle mensen met chronische pijn simuleert de klacht. Onderzoek heeft aangetoond dat bovendien het betrouwbaar simuleren van een pijnbeeld zeer moeilijk is en dat deze mensen snel door de mand vallen.

Pijn is eigenlijk altijd (mede) psychisch. Pijn trekt je aandacht, je denkt erover na, je bent er mee bezig om de pijn te proberen te negeren of je maakt er juist zorgen over. Pijn zit dus altijd “tussen de oren”, al was het alleen al omdat we de pijnprikkels daar ontvangen, interpreteren en verwerken. In tegenstelling tot zien, horen of voelen hangt pijn niet samen met externe “prikkel”. Sterker nog: die prikkel hoeft helemaal niet te bestaan, zoals we gezien hebben. Pijn is een gevoel, een emotie en dus per definitie subjectief te noemen. Het is niet in een keihard getal uit te drukken, maar laat dat ons (behandelaars) er niet van weerhouden om de pijn die een cliënt aangeeft qua aard, ernst en locatie te beschouwen als dé pijn die behandeld moet worden. En dan bedoel ik niet met een pijnstiller (alleen).

Bron: Pijn vanuit een neurowetenschappelijk perspectief door dr. Ben van Cranenburgh